Van wind naar stoomkracht
Polders zijn kunstmatig drooggelegd en liggen daardoor lager in het landschap. Overtollig regenwater kan dan ook niet op natuurlijke wijze afvloeien, maar enkel mechanisch weggepompt worden. Gemalen die water wegpompen vanuit de polder, noemen we poldergemalen. Zij pompen het water naar een wateropslag, ook wel boezem genoemd. De boezem bestaat uit een stelsel van plassen en wateren die met elkaar in verbinding staan. Vanuit de boezem wordt het water door een boezemgemaal naar zee gepompt. Het stoomgemaal bij Halfweg is zo’n boezemgemaal.
De geschiedenis van het gemaal van Halfweg is nauw verbonden met die van de Haarlemmermeer. Toen dit meer in 1852 werd drooggelegd, verloor het Hoogheemraadschap Rijnland bijna 80% van haar boezemopslag! Om dit te ondervangen, moest het water zo snel mogelijk naar zee afgevoerd kunnen worden. De meest voor de hand liggende manier was met behulp van een windmolen. Molens voor waterbeheersing werden al veel langer ingezet. De oudste schriftelijke vermelding van zo’n windmolen dateert uit 1407. Maar in deze situatie voldeed een windmolen niet. Deze zou te afhankelijk zijn van wind en tij en dat kwam de snelheid niet ten goede. Voor het leegpompen van het Haarlemmermeer waren drie enorme stoomgemalen gebouwd, Leeghwater, Cruquius en Lijnden. De kracht waarmee deze gemalen werkten, dat wilde het Hoogheemraadschap ook. Op kosten van het Rijk, de inpoldering van het Haarlemmermeer was een Rijksproject, werden drie stoomboezemgemalen neergezet: Spaarndam (1844), Halfweg (1852) en Gouda (1856). In 1880 werd daar nog een vierde aan toegevoegd. Maar de kosten voor Katwijk waren voor het Hoogheemraadschap zelf.
Stoomgemaal Halfweg sloeg het water, dat via een ringvaart werd aangevoerd, op in een voorboezem. Via de voorboezem vloeide het via een sluis af in het open IJ. Na opening van het Noordzeekanaal in 1876 loosde het gemaal het water direct in deze nieuw aangelegde waterweg. Na de bouw heeft het stoomgemaal twee ingrijpende verbouwingen ondergaan, in 1888 en 1923, beiden om de capaciteit te vergroten. Echter, in tegenstelling tot andere stoomgemalen is dit gemaal altijd op stoomkracht blijven werken. Dit is uitzonderlijk, omdat de meeste gemalen in de loop der tijd overgingen op elektromotoren.
In 1977 werd het gemaal overbodig. In de Amsterdamse Amerikahaven was een nieuw electrisch gemaal gebouwd die de werkzaamheden overnam. Het Hoogheemraadschap was voornemens de stoommachine te verkopen en het gebouw af te breken. Een groep liefhebbers, onder leiding van de toenmalige burgemeester van Haarlemmerliede en Spaarnwoude Frank IJsselmuiden, wist het gebouw te redden. Het werd niet alleen een museum, maar ook een Rijksmonument. De stoomketel kan na een grootschalige restauratie in 1987 weer gestookt worden. Hierdoor klinkt ongeveer 12 dagen per jaar, de zogenaamde draaidagen, het gesis van stoom als vanouds.